De klimaatsverandering zorgt ook in Vlaanderen voor extremere weersomstandigheden. Bij langdurige droogte hebben aardappelen meer moeite om water- en voedingsstoffen op te nemen. Hierdoor kunnen op droogtegevoelige percelen niet alleen lagere opbrengsten verwacht worden maar ook – indien de bemestingsdosis niet wordt bijgesteld – hogere nitraatresiduen. In 2025 lagen er in het kader van een VLAIO-LA project FERT fertigatieproeven aan in verschillende teelten.
Bij fertigatie worden de meststoffen meegegeven met de watergift via druppelslangen. Zo komen water en voedingsstoffen direct in de wortelzone terecht, waar ze kunnen worden opgenomen door het gewas. Viaverda voerde proeven uit in aardappel, ui en prei, en het Proefstation voor de Groenteteelt (PSKW) in prei en selder. De irrigatie werd aangestuurd volgens het advies van de Bodemkundige Dienst van België (BDB), gebaseerd op een bodemwaterbalansmodel dat tijdens het seizoen regelmatig werd gekalibreerd aan de hand van bodemvochtstalen.
Proef op zandbodem met het ras Fontane
In aardappelen werd op een zandbodem in Kruisem een proef aangelegd met het ras Fontane. De aardappelen werden geplant op 28 april 2025 en geoogst op 18 september 2025. In totaal viel er tussen poten en oogst 274 l/m² neerslag. In de geïrrigeerde objecten (2-6) werd verdeeld over 11 dagen tussen 13 juni 2025 en 28 augustus 2025 in totaal 165 l/m² toegediend via druppelslangen. De basisbemesting net voor planten werd op 28 april 2025 uitgevoerd met KAS.
Objecten 1 en 2 kregen een hoge basisbemesting en werden niet bijbemest. Object 3 werd op basis van de resultaten van de 2-wekelijkse grondstalen tweemaal bijbemest met KAS, telkens net voor een stevige regenbui. Object 4 kreeg eenzelfde bijbemesting in 3 dosissen via fertigatie met vloeibare ammoniumnitraat. Object 5 kreeg 2/3 van de bijbemesting van object 4 in 2 dosissen via fertigatie met vloeibare ammoniumnitraat. Object 6 werd ondanks tekorten in de bodem bewust niet bijbemest aangezien er geen uitgesproken tekort werd waargenomen in de bladsapanalyses.
Hoge opbrengsten en lage nitraatresiduen
De niet-gecorrigeerde proefopbrengsten waren algemeen hoog. De opbrengsten voor objecten 3, 4 en 5 waren significant hoger dan die voor object 1. Onderling werden tussen alle 5 geïrrigeerde objecten geen significante verschillen waargenomen in de opbrengst. De onderwatergewichten lagen tussen 415 en 434 g per 5 kg en waren voor alle objecten vergelijkbaar. Het nitraatresidu was significant hoger voor object 3 dan voor de andere 5 objecten.
Onze resultaten tonen aan dat met fertigatie de mooiste opbrengsten in combinatie met de laagste nitraatresiduen worden gehaald. Ook met een lage basisbemesting en irrigatie zonder bijbemesting (object 6) werden dezelfde resultaten gehaald als bij een hoge basisbemesting en irrigatie (object 2). De late bijbemesting met korrel heeft dan weer gezorgd voor een verhoogd nitraatresidu voor object 3.
Meer info
Jeroen De Waele
Dit artikel kadert in het project 'FERT: Fertigatie als duurzame irrigatie- en bemestingsstrategie'.
